Vraag en antwoord

Gecontroleerd op:

Nieuwe regels voor pensioen

Op 30 mei 2023 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet toekomst pensioenen. Wat staat u nu te wachten? Wanneer hoort u wat de nieuwe wet voor u persoonlijk betekent en hoe houden we u op de hoogte? Deze pagina is de komende tijd de centrale plek waar u het antwoord vindt op die vragen. Ook al is nu nog niet precies bekend hoe de regeling bij Philips Pensioenfonds eruit gaat zien: u vindt hier al veel informatie over wat u kunt verwachten.

Flitswebinar

Kijk het flitswebinar terug waarin onze Directeur Pensioenen - Mike Pernot - u bijpraatte over de nieuwe wettelijke regels voor pensioen.

Opname terugkijken

Wat gebeurt er de komende tijd?

Nu de wet is aangenomen, is duidelijk dat de voorbereidingen van uw werkgever, de vakorganisaties en Philips Pensioenfonds niet voor niets zijn geweest. Pensioen is een arbeidsvoorwaarde en dat betekent dat de werkgevers samen met de vakbonden als eerste aan zet zijn om pensioenkeuzes te maken. Philips Pensioenfonds ondersteunt hen daarbij en toetst de uitvoerbaarheid van de nieuwe regeling. Daarbij wordt onder andere gekeken of de nieuwe regeling fair en uitlegbaar is voor alle belanghebbenden. Alle pensioenen moeten uiterlijk op 1 januari 2028 zijn aangepast aan de nieuwe wettelijke pensioenregels.

 

Wat betekent het voor u?

Door de nieuwe Wet toekomst pensioenen gaat pensioen in Nederland er anders uitzien. Zo krijgen alle deelnemers van pensioenfondsen een eigen ‘pensioenpotje’ waaruit hun pensioen wordt betaald. En gaat pensioen, meer dan nu, meebewegen op de golven van de economie. Er komen dus veranderingen aan, maar een aantal dingen blijven hetzelfde: zo is ook straks inkomen geregeld voor na uw pensionering, bij arbeidsongeschiktheid en voor uw eventuele nabestaanden na uw overlijden.

Een veelgestelde vraag van onze deelnemers is: “Kan mijn pensioenpot leegraken?” Daarover kunnen we duidelijk zijn: nee, u krijgt nog steeds pensioen zolang u leeft en hoeft zich geen zorgen te maken dat er geen geld meer is voor uw pensioen. Op deze pagina zetten we een groot aantal vragen en antwoorden op een rij. En u leest de top 5 van vragen over de toekomstige pensioenregeling waarover veel misverstanden bestaan.

 

Informatie over de nieuwe pensioenregels

De nieuwe pensioenregeling gaat voor deelnemers van Philips Pensioenfonds naar verwachting gelden vanaf halverwege 2026. Op dat moment wordt duidelijk wat de nieuwe regeling betekent voor uw persoonlijke situatie. Voordat het zover is, houden wij u op de hoogte van de verwachte tijdslijnen en over wat we al wél weten over de regeling. Dat doen we onder andere met de vragen en antwoorden op deze pagina. Maar ook werken we aan podcasts, video’s en artikelen waarin we steeds een thema van de nieuwe wet uitlichten. Via onze digitale nieuwsbrief Gener@ties en ons magazine Generaties houden we u op de hoogte en verwijzen we naar onze nieuwe publicaties.

Vragen en antwoorden

 

In november 2022 organiseerden wij een aantal flitswebinars over de nieuwe pensioenregels uit de Wet toekomst pensioenen.

Alle vragen die tijdens deze sessies zijn gesteld, zijn op deze pagina terug te vinden met antwoord.

Top 5 vragen

Vragen en antwoorden waarover misverstanden bestaan

Nee, u krijgt pensioen zolang u leeft. U hoeft zich geen zorgen te maken dat er geen geld meer is voor uw pensioen.

Op de pensioendatum wordt het jaarlijkse pensioen vastgesteld mede op basis van de levensverwachting. Dat betreft dan het jaarlijkse pensioen dat een deelnemer krijgt uit het eigen pensioenvermogen. Je zou dan kunnen denken dat het pensioenpotje leeg is zodra een deelnemer die levensverwachting heeft bereikt. Als een deelnemer ouder wordt dan van tevoren werd verwacht, zou deze deelnemer vanaf dat moment geen pensioen meer ontvangen. Dat is uiteraard niet de bedoeling.

In de Wet toekomst pensioenen is vastgelegd dat dit zogenoemde langlevenrisico moet zijn gedekt. Op die manier is er ook pensioeninkomen als men ouder wordt dan verwacht. Het nog aanwezige pensioenvermogen van deelnemers die juist eerder overlijden dan verwacht, wordt verdeeld over de deelnemers die langer leven dan verwacht. De aanvulling van het pensioenvermogen naarmate u ouder wordt, gebeurt dus jaarlijks en geleidelijk en niet pas vanaf het moment dat u ouder bent geworden dan verwacht.

Dat wil overigens niet zeggen dat een deelnemer helemaal geen langlevenrisico loopt. Als er minder deelnemers overlijden dan verwacht, komt er minder kapitaal beschikbaar dan nodig voor aanvulling van het pensioenvermogen van deelnemers die langer leven. Daar staat tegenover dat het pensioenvermogen meer dan nodig aangevuld wordt als er meer deelnemers overlijden dan verwacht. Dit effect is echter veel minder dan het beleggingsrisico dat een deelnemer loopt. Bovendien is het effect bij ons Fonds sowieso relatief beperkt, omdat het aantal deelnemers dat jaarlijks overlijdt vrij stabiel is vanwege onze omvang. 

Dat kunnen wij helaas niet garanderen. Het pensioen direct na overgang naar het nieuwe pensioenstelsel is sterk afhankelijk van de dekkingsgraad van het Fonds op het moment van overgang. Die kennen wij uiteraard op dit moment nog niet. Wel proberen we door verantwoord indexeren en door minder risico te nemen in ons beleggingsbeleid, het risico van een te lage dekkingsgraad op het moment van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel in de komende jaren zoveel mogelijk te beperken. Na pensioeningang zal de hoogte van het pensioen meer dan nu afhankelijk zijn van renteontwikkelingen en beleggingsresultaten. Dat kan positief uitpakken in vergelijking met het huidige stelsel, maar uiteraard ook negatief. We zullen proberen een daling van de pensioenuitkeringen zoveel mogelijk te voorkomen. Welke mogelijkheden we daarvoor hebben, is mede afhankelijk van de keuze van werkgevers en vakorganisaties over het soort pensioenregeling en de inrichting daarvan.

Zodra duidelijk is hoe de nieuwe pensioenregelingen van Philips, Signify en Versuni er precies uit gaan zien, kunnen wij berekeningen maken waaruit blijkt hoe hoog de pensioenen van de deelnemers op het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling naar verwachting zullen zijn. Er is een kans dat een bepaalde groep deelnemers er (zonder compensatie) niet of minder op vooruit zal gaan. Dat zijn vooral de pensioenopbouwers van middelbare leeftijd. Deelnemers die behoren tot deze groep worden namelijk wel geconfronteerd met een lagere pensioenopbouw in de toekomst, terwijl zij in het verleden als jongere niet geprofiteerd hebben van een hogere pensioenopbouw die in de nieuwe pensioenregeling voor jongeren aan de orde zal zijn. De nieuwe pensioenwet heeft als uitgangspunt, dat een groep die hiervan nadeel heeft, daarvoor adequaat gecompenseerd moet worden.

Overigens is het in eerste instantie aan werkgevers en vakorganisaties om vast te stellen of er sprake is van een nadeel dat gecompenseerd moet worden en zo ja, hoe hoog de compensatie moet zijn. Ook besluiten werkgevers en vakorganisaties over de financiering van de compensatie. Het is toegestaan om de compensatie geheel of ten dele te financieren uit het vermogen van het pensioenfonds. Als werkgevers en vakorganisaties van die mogelijkheid gebruik willen maken, kunnen zij het bestuur van het fonds verzoeken om daarmee in te stemmen.

Nee, niet per definitie. Hoe de overgang naar het nieuwe stelsel uitpakt voor de diverse deelnemersgroepen, kan pas worden bepaald indien duidelijk is, hoe de regeling er bij Philips Pensioenfonds precies uit gaat zien en hoe de regels over het invaren er uit gaan zien. Invaren is het uitgangspunt dat alle pensioenen die nu zijn opgebouwd, dus ook van diegenen die al met pensioen zijn, onder de nieuwe regels gaan vallen. Daarbij is van belang wat de financiële positie is van het Fonds op het moment van de overgang, maar (zonder volledig te willen zijn) bijvoorbeeld ook:

  • Voor welke van de twee mogelijke types regelingen wordt gekozen.
  • Afhankelijk van de keuze van de regeling: hoe groot de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve is en hoe die wordt gevuld (wordt een deel van de huidige buffer daarvoor gebruikt?).
  • Als compensatie met betrekking tot pensioenopbouwers van middelbare leeftijd aan de orde is: hoeveel en hoe die wordt gefinancierd?
  • Voor welk projectierendement wordt gekozen. Het projectierendement is het rendement waarmee op de pensioendatum een inschatting wordt gemaakt van de toekomstige pensioenuitkeringen. Hoe lager het projectierendement des te lager het maandelijkse pensioen en omgekeerd. Meer informatie over het projectierendement vindt u bij de hierna opgenomen vraag ‘Is de rekenrente in het nieuwe pensioenstelsel helemaal niet meer van belang?’.

Pas nadat het gehele plaatje van de inhoud van de regeling en de financiering daarvan is ingevuld, kan worden uitgerekend wat de regeling naar verwachting betekent voor de individuele (groepen) deelnemers.

In het huidige pensioenstelsel betalen jongere pensioenopbouwers mee aan de pensioenopbouw van hun oudere collega’s. In de nieuwe pensioenregeling is voor iedere pensioenopbouwer eenzelfde premie beschikbaar. Pensioenopbouwers van middelbare leeftijd zijn te jong zijn om maximaal geprofiteerd te hebben van het deels meebetalen door de jongeren aan hun pensioenopbouw in het huidige stelsel en te oud om nog te kunnen profiteren van de voor iedereen gelijke premie in het nieuwe stelsel.

Daardoor kan de pensioensituatie van deelnemers die nu van middelbare leeftijd zijn én nog pensioen opbouwen bij het Fonds, erop achteruitgaan op het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling. Bezien moet worden of er voor deze groep sprake is van een nadeel, en of er voor dit nadeel gecompenseerd moet worden. De sociale partners (werkgevers en vakbonden) zijn daartoe als eerste aan zet.

Dat klopt, u bouwt straks een persoonlijk pensioenvermogen op dat wordt belegd. De waarde van uw pensioenvermogen beweegt door de tijd. U kunt steeds zien hoe hoog uw pensioenvermogen op enig moment is. En u ziet welke ontwikkelingen daaraan in positieve zin (bijvoorbeeld premie en positieve beleggingsrendementen) of negatieve zin (bijvoorbeeld ontvangen uitkeringen en negatieve beleggingsrendementen) hebben bijgedragen. 

Vooraf staat niet vast hoeveel pensioen u na pensionering kunt krijgen uit uw pensioenvermogen. Dat is namelijk afhankelijk van bijvoorbeeld de (toekomstige) beleggingsrendementen en het niveau van de rente als u met pensioen gaat. Dat rendement hangt af van uw leeftijd. Bent u nog jong, dan wordt meer in aandelen belegd en dan zal uw pensioenvermogen sterker bewegen dan wanneer u ouder bent en we voorzichtiger beleggen voor u.

Uw pensioen gaat ook na ingang meer dan nu meebewegen op de golven van de economie. Dit betekent dat uw pensioen na ingang sneller verhoogd kan worden als het economisch meezit, maar ook verlaagd kan worden als het tegenzit. We zullen proberen om een daling van de pensioenuitkeringen zoveel mogelijk te voorkomen. Welke mogelijkheden we daarvoor hebben, is mede afhankelijk van de besluitvorming van sociale partners (werkgevers en vakbonden) over het type contract en de inrichting daarvan.

Voor wat betreft de verhoging van uw pensioen: in het huidige pensioenstelsel gaat dat altijd via indexatie. In het nieuwe pensioenstelsel is geen sprake meer van indexatie van uw pensioen zoals we dat nu kennen. Of uw pensioen omhoog gaat is afhankelijk van de hoogte van uw persoonlijk pensioenvermogen (oftewel: wat er in uw pensioenpot zit). Overigens is naast het beleggingsrendement ook het projectieredenement van invloed op de jaarlijkse aanpassingen van de uitkering. Meer informatie over het projectierendement vindt u op de pagina vraag en antwoord onder de vraag: "Is de rekenrente in het nieuwe pensioenstelsel helemaal niet meer van belang?"

Zelf keuzes maken

Zelf keuzes maken 

Vragen en antwoorden

U kunt zelf geen actie ondernemen. Nu de Wet toekomst pensioenen is aangenomen, zijn eerst de sociale partners aan zet. Philips, Signify, Versuni en de vakbonden gaan besluiten nemen over de toekomst van de pensioenregeling van Philips Pensioenfonds. En ook het Algemeen Bestuur van Philips Pensioenfonds moet nog de nodige besluiten nemen. Het kan vanwege dit alles nog wel enige tijd duren voordat duidelijk is wat het Pensioenakkoord voor u persoonlijk gaat betekenen.

Hoofdregel is dat ook de opgebouwde pensioenen onder de regels van het nieuwe systeem vallen, als sociale partners daarom verzoeken. In pensioenjargon spreken we dan van ‘invaren’.

Van de hoofdregel kan worden afgeweken, als dat voor bepaalde deelnemersgroepen tot een onevenredig nadeel zou leiden. Of er bij Philips Pensioenfonds sprake gaat zijn van invaren van de opgebouwde pensioenen, is nu nog niet duidelijk. Daarover vindt op een later moment besluitvorming door de werkgever en de vakbonden plaats. Het besluit geldt in principe voor alle opgebouwde pensioenen in het huidige systeem en het is niet mogelijk om zelf te kiezen om met het opgebouwde pensioen naar de nieuwe pensioenregels te gaan of om dit in het huidige systeem achter te laten: ofwel depensioenen van alle deelnemers bij Philips Pensioenfonds worden ingevaren ofwel van geen enkele deelnemer.

Alle pensioenregelingen moeten straks voldoen aan de pensioenregels die zijn vastgelegd in de Wet toekomst pensioenen. De werkgever moet dus, in overleg met de vakbonden of ondernemingsraad, een pensioenregeling afspreken die voldoet aan deze nieuwe wet. Dat betreft dan het pensioen dat u in de toekomst kunt opbouwen. Of de reeds opgebouwde pensioenen ook worden omgezet naar de nieuwe pensioenregels, moet nog worden besloten. Voor de op het moment van overgang naar het nieuwe stelsel reeds opgebouwde pensioenen van pensioenopbouwers, pensioenontvangers en premievrije polishouders geldt dat de hoofdregel is dat ook de opgebouwde pensioenen onder de nieuwe regels vallen, als sociale partners daarom verzoeken. In pensioenjargon spreken we dan van ‘invaren’. Van de hoofdregel kan worden afgeweken, als dat voor bepaalde deelnemersgroepen tot een onevenredig nadeel zou leiden. Of er bij Philips Pensioenfonds sprake gaat zijn van invaren van de opgebouwde pensioenen, is nu nog niet duidelijk. Daarover vindt op een later moment besluitvorming plaats.

Ook in de toekomst heeft u het recht op ‘waardeoverdracht’. Dat houdt in dat u uw pensioenvermogen kunt meenemen als u van werkgever verandert. Doordat u straks een persoonlijk pensioenvermogen opbouwt, betekent dat dat u als het ware uw eigen ‘pensioenpot’ meeneemt naar de pensioenuitvoerder van uw nieuwe werkgever. Daar wordt het geld dan weer belegd.

Dat is afhankelijk van de regeling die sociale partners (werkgevers en vakbonden) kiezen. Er zijn twee mogelijkheden: een solidaire premieregeling en een flexibele premieregeling. Valt de keuze op de solidaire premieregeling, dan kunt u geen eigen beleggingskeuzes maken. U heeft dan weliswaar een eigen pensioenvermogen, maar dit vermogen blijft collectief belegd worden, net als nu. Dat wil zeggen: het totale pensioenkapitaal van alle deelnemers wordt gezamenlijk door het pensioenfonds belegd. U heeft dan geen eigen keuzemogelijkheden voor wat betreft de beleggingen.

Wordt gekozen voor de andere variant, de flexibele premieregeling, dan krijgt u wel de mogelijkheid om zelf beleggingskeuzes te maken. U kunt dan bijvoorbeeld kiezen voor een beleggingsmix met meer of juist minder risico. De beleggingsopties die u heeft, gaan uit van een keuze tussen verschillende beleggingsfondsen. U kunt dus geen eigen keuzes maken voor specifieke beleggingen in een bepaald bedrijf of in een bepaalde beleggingscategorie.

Een volledig risicoloze regeling bestaat niet. Dat geldt voor de huidige regeling, maar ook voor de nieuwe pensioenregelingen. Afhankelijk van de regeling die sociale partners kiezen, kan het zijn dat u wel invloed heeft op de mate van risico.

Wordt gekozen voor de flexibele premieregeling, dan krijgt u de mogelijkheid om zelf beleggingskeuzes te maken. U kunt dan bijvoorbeeld binnen bepaalde grenzen kiezen voor een beleggingsmix met meer of juist minder risico. In de flexibele premieregeling kunt u vervolgens op de pensioendatum kiezen voor een vast pensioen of een variabel pensioen. Een vast pensioen heeft na de pensioendatum geen risico meer, of een beperkt risico. Een variabel pensioen is, zoals de naam al zegt, variabel en kan na de pensioendatum stijgen of dalen.

In de solidaire premieregeling kunt u geen eigen beleggingskeuzes maken en krijgt u op de pensioendatum standaard een variabel pensioen. U heeft dan weliswaar een eigen pensioenvermogen, maar dit pensioenvermogen blijft collectief belegd worden, net als nu. Dat wil zeggen: het totale pensioenkapitaal van alle deelnemers samen wordt gezamenlijk door het pensioenfonds belegd. U heeft dan geen eigen keuzemogelijkheden voor wat betreft de beleggingen.

Overigens kent een solidaire premieregeling een verplichte reserve om dalingen van het pensioen te beperken. In een flexibele premieregeling is een dergelijke reserve vrijwillig. Uiteraard hangt de mogelijkheid om dalingen van de pensioenuitkeringen te beperken, af van hoeveel geld er in de reserve zit.

Op dit moment bestaat die mogelijkheid niet. Er wordt over nagedacht om dit in de toekomstige pensioenregeling wel mogelijk te maken, maar dat is op dit moment nog niet bekend.

In het nieuwe pensioensysteem blijft het mogelijk om eerder of later met pensioen te gaan. Daarnaast zullen er vergelijkbare flexibiliseringsmogelijkheden komen zoals een hoog-laagregeling. De Pensioenplanner wordt te zijner tijd opnieuw ingericht zodat u, net als nu, zelf berekeningen kunt maken voor uw pensioen.

Deelnemers kunnen invloed uitoefenen op de besluitvorming door zich te kandideren voor een lidmaatschap van het Algemeen Bestuur of het Verantwoordingsorgaan. In ons bestuur zitten 3 vertegenwoordigers namens de werknemers (pensioenopbouwers) en 2 namens de pensioengerechtigden (pensioenontvangers). In het Verantwoordingsorgaan, dat uit 6 personen bestaat, zitten 4 vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden en 1 vertegenwoordiger namens de werknemers. Daarnaast vragen wij regelmatig naar de mening van deelnemers over relevante pensioen- of beleggingsonderwerpen, zoals bijvoorbeeld maatschappelijk verantwoord beleggen of risicobereidheid. Tot slot kunt u het bestuur ook altijd benaderen met uw vragen, suggesties en opmerkingen via de mailbox van het Algemeen Bestuur (algemeenbestuur.ppf@philips.com).

Mijn pensioen algemeen

Algemene vragen over de nieuwe pensioenregels

Vragen en antwoorden

De Wet toekomst pensioenen gaat met name over een fundamentele herziening van het pensioen dat u via uw werkgever opbouwt, zoals uw pensioen bij Philips Pensioenfonds.

De Wet toekomst pensioenen gaat uit van twee soorten pensioenregelingen die afgesproken kunnen worden tussen de werkgevers en de vakbonden. In beide regelingen geldt dat u een eigen pensioenpot heeft. In de ene regeling (de zogenoemde flexibele premieregeling) is dit een pensioenpot met een individueel pensioenkapitaal. Dergelijke individuele beschikbare-premieregelingen bestaan nu ook al. In de andere regeling (de zogenoemde solidaire premieregeling) gaat het om een pensioenpot bestaande uit een aandeel in een collectief belegd pensioenkapitaal. Deze regeling is nieuw. Op dit moment zijn er naast regelingen waarin u een individuele pensioenpot heeft (zogenoemde individuele beschikbare-premieregelingen), ook nog regelingen waarin aan deelnemers pensioenaanspraken worden toegezegd. Bij Philips, Signify en Versuni gebeurt dat op basis van een door de ondernemingen betaalde vaste premie. Als deze premie voldoende is voor het toekennen van de geambieerde pensioenopbouw, wordt deze toegekend. Is dat niet het geval, dan wordt het opbouwpercentage verlaagd. Regelingen als deze bestaan niet meer binnen het nieuw pensioenstelsel. In het nieuwe stelsel kennen we uitsluitend de volgende regelingen:

  • Flexibele premieregeling (een individuele beschikbare-premieregeling): in deze regeling bouwt u als deelnemer geen pensioenaanspraak op, maar een individueel pensioenkapitaal. Het pensioenkapitaal wordt belegd volgens een leeftijdsafhankelijke lifecycle waarbij jongeren meer in risicovolle categorieën beleggen dan ouderen omdat de jongeren een langere beleggingshorizon hebben. In het algemeen is het voor de deelnemer mogelijk om binnen bepaalde kaders zelf te kiezen hoe dit kapitaal wordt belegd en welke risico's worden genomen. Uit het kapitaal worden vanaf uw pensioendatum uw pensioenuitkeringen betaald. Een vergelijkbare pensioenregeling bestaat ook al in het huidige pensioenstelsel.
     
  • Solidaire premieregeling (eerder ‘Nieuwe pensioencontract’ genoemd): ook dit is een premieregeling waarin u als deelnemer een pensioenkapitaal opbouwt in een eigen pensioenpot. Uw pensioenpot wordt echter, anders dan bij de flexibele premieregeling, samen met het pensioenkapitaal van andere deelnemers, collectief belegd in het pensioenfonds. Uw pensioenpot bestaat uit een aandeel in dit collectief belegde vermogen. Het rendement dat wordt behaald op de verschillende beleggingscategorieën, wordt verdeeld over de deelnemers, op basis van leeftijd. Na een goed beleggingsjaar gaat de pensioenpot van jongeren dan relatief meer omhoog dan die van ouderen, na een slecht beleggingsjaar gaat de pot van jongeren juist relatief meer omlaag dan die van ouderen. Achterliggende gedachte daarbij is dat een jongere deelnemer meer beleggingsrisico kan lopen dan een oudere deelnemer. Een jongere heeft namelijk een langere periode voor herstel na een slecht beleggingsjaar. Deze pensioenregeling is een nieuw soort regeling die het huidige pensioenstelsel niet kent.

Een belangrijk punt in De Wet toekomst pensioenen is de aanpassing van de wijze waarop het pensioen wordt opgebouwd en de pensioenpremie die daarvoor wordt betaald. Nu bouwt elke werknemer met hetzelfde salaris, ongeacht zijn of haar leeftijd, jaarlijks evenveel pensioen op. Omdat de premie van jongere deelnemers langer kan renderen dan die van oudere deelnemers, is de pensioenopbouw voor jongeren goedkoper dan voor ouderen. Bij Philips Pensioenfonds wordt daarmee rekening gehouden en wordt door de werkgevers voor jongeren ook minder premie betaald dan voor ouderen*. Bij veel pensioenfondsen is dat echter niet het geval en wordt voor alle deelnemers, ongeacht hun leeftijd, dezelfde premie gerekend. Zowel bij Philips Pensioenfonds als bij die andere fondsen, is de pensioenopbouw voor iedereen gelijk. Omdat de pensioenopbouw voor jongeren goedkoper is, is het in de ogen van het kabinet en sociale partners eerlijker, als zij bij alle pensioenfondsen voor dezelfde pensioenopbouw minder premie zouden betalen (zoals nu bij Philips Pensioenfonds). Of als zij meer pensioenopbouw zouden krijgen voor dezelfde premie. Voor die laatste variant is in De Wet toekomst pensioenen gekozen. In het nieuwe stelsel is voor alle deelnemers aan een pensioenregeling dezelfde premie beschikbaar. Daarmee gaan jongeren meer pensioen opbouwen dan nu, ouderen juist minder.

Er lijkt op zich wat voor te zeggen dat dit eerlijker is dan de huidige systematiek, maar deze overstap creëert wel een overgangsprobleem. Alle bestaande pensioenopbouwers ondervinden nadeel van de overstap op de nieuwe systematiek. Dit geldt het meest voor de groep deelnemers van rond de 45 jaar. Zij gaan immers in de toekomst minder pensioen opbouwen, zonder dat zij in het verleden een hogere pensioenopbouw hebben gehad. Dit nadeel moet volgens het kabinet en landelijke sociale partners gecompenseerd worden.

Daarmee kunnen aanzienlijke kosten gemoeid zijn. Meer informatie over compensatie vindt u bij de vraag ‘Is er compensatie voor deelnemers die er financieel op achteruitgaan?’.

Als alle door de werkgevers betaalde premies worden opgeteld en dit totaalbedrag wordt uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslagsom (de pensioengrondslag is het salaris waarover pensioen wordt opgebouwd), komt daar voor de flexregeling 29,4% uit. Dit is het in totaal verschuldigde premiepercentage dat ook is terug te vinden in het pensioenreglement. Dit percentage geldt voor een tussen werkgevers en pensioenfonds overeengekomen periode. Werknemers betalen een eigen bijdrage van 2% (Philips en Versuni) of 5% (Signify) die onderdeel is van de genoemde 29,4%. Signify-medewerkers die onder het Flex-ES reglement vallen betalen 2% van de pensioengrondslag aan de werkgever.

Na overgang naar het nieuwe stelsel zijn de nieuwe regels in ieder geval direct van toepassing op de nieuwe pensioenopbouw. Voor de op het moment van overgang naar het nieuwe stelsel reeds opgebouwde pensioenen van pensioenopbouwers, pensioenontvangers en premievrije polishouders geldt het volgende. Hoofdregel is dat ook de opgebouwde pensioenen onder de nieuwe regels vallen, als sociale partners daarom verzoeken. In pensioenjargon spreken we dan van ‘invaren’. Van de hoofdregel kan worden afgeweken, als dat voor bepaalde deelnemersgroepen tot een onevenredig nadeel zou leiden. Of er bij Philips Pensioenfonds sprake gaat zijn van invaren van de opgebouwde pensioenen, is nu nog niet duidelijk. Daarover vindt op een later moment besluitvorming plaats. Op dit moment kan dat nog niet omdat niet duidelijk is hoe werkgevers en vakbonden de nieuwe pensioenregeling gaan invullen en omdat de regels over het invaren nog onvoldoende duidelijk zijn. Als er ook bij Philips Pensioenfonds sprake zou zijn van invaren, dan worden alle opgebouwde pensioenen, dus ook de al ingegane pensioenen, omgezet in een persoonlijk pensioenkapitaal. Daaruit wordt jaarlijks een pensioenbedrag uitgekeerd.

Een besluit van het pensioenfondsbestuur tot invaren is overigens bindend voor alle deelnemers van het fonds. Er is geen individueel bezwaarrecht. Wel moet het Verantwoordingsorgaan een advies over invaren geven.

In de hoofdlijnennotitie over de uitwerking van het Pensioenakkoord, die Minister Koolmees op 22 juni 2020 naar de Tweede Kamer stuurde, staat over de doelen en randvoorwaarden waaraan een nieuw stelsel moet voldoen het volgende:

‘In het in 2019 gesloten Pensioenakkoord zijn de volgende doelen afgesproken waaraan het nieuwe pensioenstelsel moet voldoen:

  • Het nieuwe pensioenstelsel moet eerder perspectief bieden op een koopkrachtig pensioen. In goede tijden gaan pensioenen eerder omhoog, maar in slechte tijden ook eerder omlaag.
  • Het stelsel moet transparanter en persoonlijker zijn.
  • Het stelsel moet beter aansluiten bij de ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.

Daarnaast is in het Pensioenakkoord een aantal randvoorwaarden gesteld:

  • De ouderdomspensioenen blijven levenslang uitgekeerd worden.
  • De herziening is geen versobering. Er blijft voldoende ruimte om de huidige doelstelling voor het te verwachten pensioen te realiseren.
  • De premies en de pensioenuitkeringen moeten zo stabiel mogelijk zijn.
  • De overstap moet voor alle belanghebbenden en generaties evenwichtig uitpakken.
  • Eventuele nadelen van de transitie worden adequaat gecompenseerd.
  • Bestaande pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen worden zo veel mogelijk meegenomen naar het nieuw gekozen pensioencontract.
  • Pensioenuitvoerders moeten voldoende ruimte houden om beleggingsrendement te boeken.
  • De overgang moet uitvoerbaar zijn en financieel haalbaar.

Aan sommige van de genoemde doelen en randvoorwaarden wordt zonder meer voldaan. Zo is evident dat het pensioen via de eigen pensioenpotjes persoonlijker wordt en dat het nieuwe stelsel leidt tot stabielere premies.

Op andere punten is nu reeds duidelijk dat daaraan (vrijwel zeker) niet wordt voldaan of dat het nieuwe stelsel daarop geen verbetering brengt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de stabiliteit van de pensioenuitkeringen. Tot slot zijn er nog de punten waarvan nog niet kan worden vastgesteld of daaraan voldaan kan worden. Dit komt omdat dit pas duidelijk wordt als bekend is hoe de pensioenregelingen er precies uit gaan zien. Daarvoor is nog besluitvorming nodig, door sociale partners en pensioenfondsbesturen. Een goed voorbeeld hiervan is de doelstelling dat adequate compensatie moet worden geboden aan deelnemers die erop achteruitgaan als gevolg van de overgang op een gelijk premiepercentage voor alle deelnemers, ongeacht de leeftijd.

Een aantal punten waar evident niet aan voldaan wordt of waarvan nog moet blijken of daaraan voldaan gaat worden omdat nog nadere besluitvorming nodig is, komt hieronder in de andere vragen en antwoorden aan de orde.

Het Pensioenakkoord het uiteindelijk geleid tot de Wet toekomst pensioenen, die op 1 juli 2023 van kracht is geworden. 

In het nieuwe stelsel hebben alle deelnemers een persoonlijke pensioenpot. Het zal voor iedere deelnemer duidelijk zijn, hoeveel geld er op enig moment in die pot zit en welke ontwikkelingen daaraan in positieve (bijvoorbeeld premie en positieve beleggingsrendementen) of negatieve zin (bijvoorbeeld uitkeringen en negatieve beleggingsrendementen) hebben bijgedragen. In zoverre is pensioen in het nieuwe stelsel transparant.

Op welke pensioenuitkering deelnemers op grond van het kapitaal in hun pensioenpot uiteindelijk kunnen rekenen, is echter niet duidelijk. Dit is immers afhankelijk van onzekere toekomstige ontwikkelingen, zoals de beleggingsrendementen die behaald gaan worden. Die rendementen zijn in het nieuwe stelsel directer dan nu bepalend voor de hoogte van het pensioen van de individuele deelnemers. Daarmee neemt de onzekerheid over de hoogte van de uitkering toe. In die zin wordt pensioen dus niet transparanter in het nieuwe stelsel.

Kortom: het nieuwe stelsel is transparanter over wat er op enig moment in de individuele pensioenpotten van de deelnemers zit, maar niet over de hoogte van de uit te keren pensioenen. 

De nieuwe pensioenregels zijn vastgelegd in de Wet toekomst pensioenen. Het gaat dus om wettelijke regels waaraan alle pensioenregelingen in Nederland moeten gaan voldoen. Het gaat dus zeker niet alleen om de pensioenen bij Philips Pensioenfonds.

Het nieuwe pensioenstelsel is zeker uitvoerbaar. Er zijn twee varianten. De zogenoemde flexibele premieregeling (of de individuele beschikbare-premieregeling zoals deze regeling hiervoor is genoemd) is eenvoudiger uitvoerbaar dan de solidaire premieregeling.

In de Hoofdlijnennotitie uitwerking Pensioenakkoord is opgenomen, dat sociale partners afspraken maken over de nieuwe pensioenregeling (flexibele premieregeling of solidaire premieregeling), over de adequate compensatie van pensioenopbouwers voor een eventueel nadeel, over invaren en over het moment van overstappen naar het nieuwe stelsel. De werkgevers worden wettelijk verplicht al deze keuzes en de overwegingen en berekeningen die daaraan ten grondslag liggen, vast te leggen in een transitieplan. Het transitieplan wordt betrokken bij de opdrachtaanvaarding door het pensioenfondsbestuur. Pensioenfondsen worden verplicht om voor de transitie een implementatieplan op te stellen. In dit plan zetten zij uiteen op welke wijze de uitvoering van de nieuwe pensioenregeling wordt voorbereid en uitgevoerd. Zij moeten daarin onderbouwen hoe zij de nieuwe regeling kunnen uitvoeren met inachtneming van evenwichtige belangenafweging en gelijke-behandelingswetgeving.

Het initiatief voor het maken van afspraken over de nieuwe pensioenregeling, invaren en compensatie van pensioenopbouwers ligt dus formeel bij de sociale partners. Uitvoering van die regeling is echter alleen mogelijk indien het pensioenfonds de opdracht om die regeling uit te voeren, aanvaardt. Dat kan het Algemeen Bestuur van het Fonds alleen doen, indien het van oordeel is dat op evenwichtige wijze rekening is gehouden met de belangen van alle deelnemersgroepen. Vanwege de vereiste instemming van het pensioenfondsbestuur doen sociale partners er in de praktijk verstandig aan om pensioenfondsen in een vroegtijdig stadium te betrekken bij hun plannen. Ook vanuit het oogpunt van het efficiënt inzetten van aanwezige kennis is dit overigens aan te bevelen. Bij Philips, Signify en Versuni is het een goed gebruik om Philips Pensioenfonds tijdig aan te haken bij het ontwikkelen van een nieuwe pensioenregeling. Dat zal ook in dit geval weer gebeuren.

Het nu nog te vroeg om daar inhoudelijk wat over te zeggen. In zijn algemeenheid geldt dat pensioenfondsen op grond van de wet verplicht zijn om correct, duidelijk, tijdig en evenwichtig te communiceren. Dit laatste betekent onder meer, dat een compleet plaatje wordt geschetst en naast de voordelen van een bepaalde keuze, ook de nadelen worden belicht.  

Specifiek voor de transitie geldt dat pensioenfondsbesturen een zogenaamd implementatieplan moeten opstellen. Onderdeel daarvan is het communicatieplan. In het communicatieplan moet onder meer worden opgenomen hoe het pensioenfonds het voor de deelnemers inzichtelijk maakt welke gevolgen de transitie heeft voor de hoogte van het pensioen. Verder moeten pensioenopbouwers en houders van premievrije polissen inzicht krijgen in de hoogte van het pensioen dat zij vóór de overstap mochten verwachten en het verwachte pensioen na de transitie. Zij worden hierover geïnformeerd met behulp van de zogenaamde navigatiemetafoor. Deze navigatiemetafoor laat het bedrag van het ouderdomspensioen zien in een verwacht, pessimistisch en optimistisch scenario. Pensioenontvangers wordt eveneens inzicht gegeven in de hoogte van de pensioenen voor en na de transitie. Ook informeert het pensioenfonds alle deelnemers over de afspraken die zijn gemaakt over de compensatie voor pensioenopbouwers die nadeel ondervinden van de overgang naar het nieuwe stelsel en de financiering daarvan.

De situatie bij Philips Pensioenfonds wijkt af van die bij veel andere fondsen. Philips Pensioenfonds is namelijk een fonds met relatief veel pensioenontvangers in de populatie. Daarnaast speelt in zijn algemeenheid dat het niveau van de dekkingsgraad, en dus van de buffer, bij elk pensioenfonds anders is. Beide punten kunnen van belang zijn in de discussies (binnen het Algemeen Bestuur van het Fonds en met Philips, Signify, Versuni en de vakbonden) rond onder meer invaren, compensatie van pensioenopbouwers en de omvang en wijze van vullen van de solidariteits- of risicodelingsreserve. Deze punten zullen daarin dan ook uitdrukkelijk worden meegenomen. Het is daarbij van groot belang alle relevante feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang te bezien. Pas nadat het gehele plaatje van de inhoud van de regeling en de financiering daarvan is ingevuld, kan worden uitgerekend wat de regeling naar verwachting betekent voor de diverse groepen deelnemers en kan worden beoordeeld of het geheel evenwichtig is.

Als er besloten wordt tot invaren, dan krijgen ook deze premievrije polishouders een eigen pensioenvermogen waarop de nieuwe regels van toepassing zijn. Het pensioen zal dan ook voor premievrije polishouders meer gaan meebewegen met de economie. Het enige verschil met een pensioenopbouwer is dat er geen premie meer wordt gestort in het individuele pensioenvermogen.

Formeel zijn het de ondernemingen en de vakbonden die tezamen het ambitieniveau van de pensioenregeling bepalen. De pensioenpremie moet voldoende hoog zijn om, gegeven de risico’s die het Fonds (na raadpleging van de deelnemers) acceptabel acht in het beleggingsbeleid, het geambieerde pensioen te realiseren. Als er evenveel premie wordt betaald als op dit moment, dan zal het pensioen naar verwachting gemiddeld genomen redelijk vergelijkbaar zijn met dat in de huidige pensioenregeling.

Hoeveel premie uw werkgever inlegt voor uw pensioen, wordt bepaald in het cao-overleg tussen werkgever en vakbonden. Dat is nu al zo en dat blijft ook in het nieuwe pensioenstelsel het geval. Daar kan in de toekomst een lagere, maar ook een hogere inleg worden afgesproken.

Bij het afsluiten van een hypotheek vraagt uw financieel adviseur om gegevens over uw inkomen, nu en in de toekomst. In uw pensioeninformatie ziet u naast de hoogte van uw persoonlijk pensioenvermogen ook uw toekomstige inkomen in verschillende scenario’s. Die informatie zal uw financieel adviseur gebruiken om u te adviseren over het hypotheekproduct dat het beste past bij uw situatie en hoeveel hypotheek u kunt nemen.

In de toekomstige pensioenregelingen kan door sociale partners worden verzocht om een reserve in te richten. Deze reserve kan dan bijvoorbeeld worden ingezet om het risico van een verlaging van de pensioenen op te vangen. Het pensioenfonds beoordeelt of het verstandig is om de reserve te vullen vanuit het huidige fondsvermogen bij overgang naar de nieuwe pensioenregels. Als daarvoor wordt gekozen, kan daarmee het risico op een verlaging worden opgevangen. Het betekent wel dat het deel van het fondsvermogen dat naar de reserve gaat, niet gebruikt kan worden om in de persoonlijke potjes van deelnemers op te nemen.

Er is nu inderdaad sprake van een collectief vermogen voor alle deelnemers gezamenlijk. Het Bestuur beheert het collectieve vermogen en draagt zorg voor een evenwichtig geheel en evenwichtige belangenbehartiging. U heeft geen recht op een deel van dat vermogen maar een aanspraak op een pensioenuitkering.

Het uitgangspunt van het nieuwe pensioenstelsel is om dit meer persoonlijk te maken door iedere deelnemer een eigen pensioenvermogen te geven. Maar ook dat blijft beheerd worden binnen het pensioenfonds.

In het nieuwe stelsel ligt het beleggingsrisico bij de deelnemer. In de huidige regeling van Philips Pensioenfonds is dit feitelijk ook al zo. Maar in het nieuwe stelsel ziet u de beleggingsresultaten directer terug in uw pensioenpot of in de hoogte van uw uitkering. Uw pensioen gaat directer meebewegen met de economie. Daardoor heeft u kans op een hoger pensioen (bij positieve beleggingsrendementen) maar loopt u ook het risico van een lager pensioen (bij tegenvallende beleggingsrendementen). Uw pensioen wordt dus minder zeker. Overigens wordt er bij de keuze voor de solidaire premieregeling (en dus niet voor een flexibele premieregeling) ook een zogenoemde solidariteitsreserve gevormd. Die reserve kan per pensioenfonds verschillen en mag (op termijn) maximaal 15% van het totale vermogen zijn. Bij hoge rendementen kan een deel daarvan worden toegevoegd aan deze reserve. Als het tegenzit, kan het lage rendement hieruit aangevuld worden. De uitkeringen worden daardoor iets stabieler, maar nog steeds minder stabiel dan in het huidige stelsel. In de flexibele premieregeling kan een risicodelingsreserve gecreëerd worden maar de effectiviteit daarvan om tegenvallende beleggingsresultaten op te vangen, lijkt een stuk beperkter. De stabiliteit van de uitkeringen kan in beide regelingen overigens ook nog worden vergroot door de financiële resultaten (zowel positief als negatief) over een aantal jaren te spreiden.

Tijdlijn

Vragen en antwoorden

De pensioenregeling die uitgaat van de nieuwe wettelijke regels, moet uiterlijk op 1 januari 2028 zijn ingeregeld. Voor de deelnemers van Philips Pensioenfonds is het streven dat de nieuwe pensioenregeling vanaf medio 2026 gaat gelden. Het duurt dus nog best even voordat u er concreet iets van merkt.

Voordat Philips Pensioenfonds overgaat naar de toekomstige pensioenregeling volgens de nieuwe pensioenregels, ontvangt u informatie over wat deze overgang voor u persoonlijk betekent. Voordat het zover is, moet eerst duidelijk worden hoe de nieuwe pensioenregeling eruit gaat zien. Uiterlijk op 1 januari 2028 gaat de nieuwe pensioenregeling voor u gelden. Hoe dichterbij het moment van overgang, hoe persoonlijker de informatie zal zijn die u ontvangt. Maar voordat we u persoonlijk kunnen informeren, houden we u op de hoogte van het proces en actualiteiten over de nieuwe pensioenregels. 

Zorgvuldigheid staat voorop bij de overgang naar de nieuwe pensioenregels. De nieuwe pensioenregels betekenen een van de grootste wijzigingen in de afgelopen jaren voor ons pensioenstelsel. Dat proces moet niet overhaast worden doorlopen.

Tegelijkertijd is er in de afgelopen jaren al veel onderzoek gedaan naar de nieuwe pensioenregels. Ook het Fonds is al druk bezig met de voorbereidingen en onderzoek naar de verschillende keuzes die de wet biedt. 

Uw werkgever en vakorganisaties maken samen afspraken voor de periode vanaf 1 januari 2025 tot de invoering van een pensioenregeling onder het nieuwe pensioenstelsel. Omdat het daarna gaat om een beperkte periode tot ingang van de nieuwe regeling, is het niet de verwachting dat grote wijzigingen worden afgesproken.

De huidige pensioenafspraken tussen Philips, Signify en Versuni enerzijds en de vakbonden anderzijds, lopen tot 1 januari 2025. Tot dat moment blijft de huidige pensioenregeling ongewijzigd. Uw werkgever en vakorganisaties maken samen afspraken voor de periode vanaf 1 januari 2025 tot de invoering van een pensioenregeling onder het nieuwe pensioenstelsel (uiterlijk 1 januari 2028, maar het streven is medio 2026). Omdat het daarna gaat om een beperkte periode tot ingang van de nieuwe regeling, is het niet de verwachting dat grote wijzigingen worden afgesproken.

Er zijn nog veel besluiten te nemen, waaronder het type pensioenregeling (solidaire of flexibele premieregeling), of de opgebouwde pensioenen worden ingevaren en hoe de nieuwe pensioenregeling eruit gaat zien, zoals het nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen.

Nu de Wet toekomst pensioenen is aangenomen, zijn de werkgever en de vakorganisaties aan zet om te besluiten hoe de nieuwe pensioenregeling eruit gaat zien. Voordat Philips Pensioenfonds overgaat naar de toekomstige pensioenregeling volgens de nieuwe pensioenregels, ontvangt u informatie over wat deze overgang voor u persoonlijk betekent. Hoe dichterbij het moment van overgang, hoe persoonlijker de informatie zal zijn die u ontvangt. Tot het moment dat we u persoonlijk kunnen informeren, houden we u op de hoogte van het proces en actualiteiten over de nieuwe pensioenregels. 

Mijn pensioen rente

Rente

Vragen en antwoorden

Vooraf staat niet vast hoeveel pensioen u na pensionering kunt krijgen uit uw pensioenvermogen. Dat is namelijk afhankelijk van het pensioenvermogen op de pensioendatum, maar ook van het niveau van de rente als u met pensioen gaat. De rente is namelijk een belangrijke maatstaf om te bepalen hoeveel geld er moet zijn om het pensioen levenslang uit te kunnen keren. Hoe hoger de rente, hoe hoger het uit het pensioenvermogen te krijgen pensioen en omgekeerd.

Als er na de pensioendatum meer rendement wordt gemaakt dan de rente, dan kan het pensioen na ingang verhoogd worden. Daar staat tegenover dat het pensioen ook verlaagd kan worden als het tegenzit.

Vóór de pensioendatum wordt het beleggingsrisico afgebouwd en wordt er belegd in veilige beleggingen zoals staatsobligaties. Die beleggingen beschermen tegen veranderingen van de rente. Naarmate de pensioendatum dichterbij komt, wordt u zo beschermd tegen de risico’s rond de inkoop van pensioen op de pensioendatum.

De jaarlijkse uitkering zal periodiek aangepast worden op basis van de marktomstandigheden op dat moment. De rente blijft ook na ingang een belangrijke maatstaf om te bepalen hoeveel pensioen er kan worden uitgekeerd vanuit het persoonlijk pensioenvermogen.

Na de pensioendatum wordt het pensioenvermogen deels belegd in veilige beleggingen zoals staatsobligaties. Die beleggingen beschermen tegen veranderingen van de rente.

Het is nog niet duidelijk welke rente gebruikt zal worden voor de inkoop van pensioen uit het persoonlijke pensioenvermogen. De wet noemt dit ook wel het ‘projectierendement’. Dit is de risicovrije rente met een op- of afslag.

Bij een hoger projectierendement dan de risicovrije rente begint de pensioenuitkering hoog, maar is er daarna meer kans op tegenvallers. Als het slecht gaat met de beleggingen, zal de uitkering bovendien meer verlaagd moeten worden.

Bij een lager projectierendement begint de pensioenuitkering lager, maar is er een grotere kans op meevallers en dus een stijging van de pensioenuitkering. Als het slecht gaat met de beleggingen zal de uitkering bovendien minder (vaak )verlaagd hoeven worden met een lager projectierendement.

De toekomstige pensioenregeling wordt persoonlijker, met een eigen inleg en eigen rendement dat invloed heeft op uw pensioenvermogen. De rente en het rendement dat in de toekomst behaald wordt, zijn beide onzekerheden in de toekomstige regeling. Er wordt rekening gehouden met die onzekerheden, bijvoorbeeld door het beleggingsrisico steeds verder af te bouwen naarmate u dichter bij uw pensioendatum komt. Zo wordt u als deelnemer beschermd tegen deze risico’s. Bovendien kan worden afgesproken om een reserve te vormen. Deze reserve kan dan bijvoorbeeld worden ingezet om het risico van een verlaging door negatief rendement op te vangen. Sociale partners kunnen een verzoek doen om zo’n reserve te vormen in de nieuwe pensioenregeling. Het pensioenfonds beoordeelt dan of het verstandig is om de reserve te vullen vanuit het fondsvermogen bij overgang naar de nieuwe pensioenregels. Het betekent wel dat het deel van het fondsvermogen dat naar de reserve gaat, niet gebruikt kan worden om in de persoonlijke potjes van deelnemers op te nemen.

Met pensioen gaan of met pensioen zijn

Vragen en antwoorden

De nieuwe regels gaan ervan uit dat alle pensioenen die nu zijn opgebouwd, dus ook van diegenen die al met pensioen zijn, onder de nieuwe regels gaan vallen. In pensioenjargon spreken we dan van ‘invaren’. Van de hoofdregel kan worden afgeweken, als dat voor bepaalde deelnemersgroepen tot een onevenredig nadeel zou leiden. Of er bij Philips Pensioenfonds sprake gaat zijn van invaren van de opgebouwde pensioenen, is nu nog niet duidelijk. Daarover vindt op een later moment besluitvorming plaats. Het besluit geldt in principe voor de in het huidige systeem opgebouwde pensioenen van alle deelnemers en het is niet mogelijk om zelf te kiezen om naar de nieuwe pensioenregels te gaan of om in het huidige systeem te blijven.

Als er wordt gekozen voor invaren, verwachten we dat bij Philips Pensioenfonds maatregelen zullen worden getroffen die tot doel hebben een verlaging in de uitkeringen van jaar op jaar zoveel mogelijk te beperken. Maar helemaal voorkomen van een daling kunnen we niet en ook kleine schommelingen in inkomen kunnen voor bepaalde groepen deelnemers bijzonder vervelend zijn.

Nee, u krijgt pensioen zolang u leeft. U hoeft zich geen zorgen te maken dat er geen geld meer is voor uw pensioen.

Op de pensioendatum wordt het jaarlijkse pensioen vastgesteld mede op basis van de levensverwachting. Dat betreft dan het jaarlijkse pensioen dat een deelnemer krijgt uit het eigen pensioenvermogen. Je zou dan kunnen denken dat het pensioenpotje leeg is zodra een deelnemer die levensverwachting heeft bereikt. Als een deelnemer ouder wordt dan van tevoren werd verwacht, zou deze deelnemer vanaf dat moment geen pensioen meer ontvangen. Dat is uiteraard niet de bedoeling.

In de Wet toekomst pensioenen is vastgelegd dat dit zogenoemde langlevenrisico moet zijn gedekt. Op die manier is er ook pensioeninkomen als men ouder wordt dan verwacht. Het nog aanwezige pensioenvermogen van deelnemers die juist eerder overlijden dan verwacht, wordt verdeeld over de deelnemers die langer leven dan verwacht. De aanvulling van het pensioenvermogen naarmate u ouder wordt, gebeurt dus jaarlijks en geleidelijk en niet pas vanaf het moment dat u ouder bent geworden dan verwacht.

Dat wil overigens niet zeggen dat een deelnemer helemaal geen langlevenrisico loopt. Als er minder deelnemers overlijden dan verwacht, komt er minder kapitaal beschikbaar dan nodig voor aanvulling van het pensioenvermogen van deelnemers die langer leven. Daar staat tegenover dat het pensioenvermogen meer dan nodig aangevuld wordt als er meer deelnemers overlijden dan verwacht. Dit effect is echter veel minder dan het beleggingsrisico dat een deelnemer loopt. Bovendien is het effect bij ons Fonds sowieso relatief beperkt, omdat het aantal deelnemers dat jaarlijks overlijdt vrij stabiel is vanwege onze omvang. 

Dat maakt in principe geen verschil. De nieuwe pensioenregels gelden in beide gevallen voor de nieuwe pensioenopbouw vanaf de invoering van de nieuwe pensioenregels. Voor het pensioen dat is opgebouwd of ingegaan vóór invoering van de nieuwe pensioenregels, is het afhankelijk van het besluit of gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van ‘invaren’. Als sociale partners en het Fonds besluiten om gebruik te maken van de mogelijkheid van invaren, dan gelden de nieuwe pensioenregels ook voor het reeds opgebouwde pensioen en het pensioen dat al vóór overgang naar de nieuwe pensioenregels is ingegaan.

Dat werkt hetzelfde als in de huidige pensioenregeling: als u eerder met pensioen gaat, wordt het jaarlijkse pensioenbedrag dat u ontvangt lager. Dat heeft twee oorzaken. Als eerste geldt dat uw pensioenopbouw eerder stopt, namelijk op het moment dat uw pensioen ingaat. U bouwt dus minder pensioen op. Ten tweede geldt dat uw pensioen eerder ingaat en daardoor dus langer moet worden uitbetaald. Het bedrag dat u per jaar ontvangt, wordt dan lager.

Dat is afhankelijk van het type pensioencontract dat het pensioenfonds gaat uitvoeren. Een solidaire premieregeling kent alleen een variabele uitkering. Zoals de naam al doet vermoeden, is die niet vast. Een variabele uitkering beweegt mee met de economie. Het pensioenfonds kan bij de keuze door sociale partners voor een flexibele premieregeling een vaste en/of variabele uitkering uitvoeren De vaste uitkering is vergelijkbaar met het huidige systeem. Het Fonds houdt dan buffers aan om de uitkeringen met grote zekerheid te kunnen blijven doen. Als het goed gaat met de beleggingen, dan kunnen de uitkeringen verhoogd worden, maar als het heel slecht gaat en de buffers leegraken, dan kan de uitkering alsnog worden verlaagd.

Als het pensioenfonds de flexibele premieregeling gaat uitvoeren met alleen de keuze voor een variabele uitkering, dan kunt u als deelnemer op de pensioendatum ook kiezen voor een vaste uitkering bij een verzekeraar. Bij een verzekeraar is de vaste uitkering gegarandeerd en zal deze dan ook niet meer kunnen worden verlaagd. Daar staat tegenover dat deze na ingang ook niet meer zal worden verhoogd.

Na pensioeningang is er geen beleggingsvrijheid meer. Dat geldt zowel bij de solidaire premieregeling als bij de flexibele premieregeling. Er wordt dan collectief belegd volgens het gezamenlijke beleggingsbeleid, net als in de huidige situatie.

Het uitgangspunt van het nieuwe pensioenstelsel is om het pensioenvermogen na de pensioendatum te blijven beleggen. Dat noemen we het variabele pensioen. Door het pensioenvermogen (deels) te blijven beleggen, kan er ook na de pensioendatum extra rendement worden gemaakt voor verhoging van het pensioen. Een keuze voor een vaste uitkering binnen een flexibele premieregeling gaat echter niet samen met doorbeleggen na pensionering.

Wordt die eerst afgerekend of is die met de overgang voor altijd verloren? Het is nog niet duidelijk wat er met de indexatie-achterstand gebeurt bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Dit hangt er onder andere van af of de huidige pensioenen worden ‘ingevaren’ in de nieuwe regeling of niet (meer over invaren bij de vraag ‘Welke pensioenen vallen onder het nieuwe pensioenstelsel?’). Als er bij Philips Pensioenfonds sprake zou zijn van invaren, dan worden alle opgebouwde pensioenen, dus ook de al ingegane pensioenen, omgezet in een persoonlijk pensioenkapitaal: uw persoonlijke pensioenpot.

Hoe precies, is mede afhankelijk van de omrekenmethodiek waarvoor gekozen gaat worden. Welke dat zal zijn, is nu nog niet bekend. En uiteraard is het voor de hoogte van de bedragen die terechtkomen in de persoonlijke pensioenpotten van de deelnemers ook van groot belang, hoe groot de buffer van het Fonds is op het moment van het invaren. Hoe hoger de bedragen in de persoonlijke pensioenpotten, hoe hoger het pensioen. Hoewel er bij invaren formeel geen sprake zal zijn van het inhalen van indexatie-achterstanden, is het dus wel mogelijk (maar niet zeker) dat de pensioenen direct na overgang naar het nieuwe stelsel hoger zijn dan daarvoor. En als de economie zich daarna gunstig ontwikkelt, is het ook mogelijk dat dat leidt tot een verhoging van uw pensioen, die onder het huidige stelsel alleen mogelijk zou zijn geweest via inhaalindexatie. Dit zou gezien kunnen worden als het inhalen van indexatie-achterstanden. Voor de goede orde: het is uiteraard niet zeker dat de pensioenen na de overgang naar het nieuwe stelsel zullen stijgen, omdat dat afhankelijk is van ontwikkelingen op financiële markten en de gevolgen daarvan voor de waarde van de beleggingen in uw persoonlijke pensioenpot.

Als er bij Philips Pensioenfonds geen sprake zou zijn van invaren, dan blijven de huidige regels over (inhaal)indexatie in beginsel van toepassing op de niet ingevaren opgebouwde pensioenen. In beginsel, want de Minister heeft aangegeven dat nog zal worden bezien of deze regels worden aangepast.

Compensatie

Vragen en antwoorden

In het huidige pensioensysteem wordt voor elke deelnemer dezelfde premie betaald, bij Philips en Signify bijna 30% van de pensioengrondslag. Maar voor de opbouw van pensioen hoeft voor een jongere medewerker eigenlijk minder premie betaald te worden en voor een oudere medewerker juist meer. De premie van de jongere kan immers langer rendement opleveren door de premie te beleggen. Concreet betekent dit dat die 30% voor een jongere eigenlijk te veel is en voor een oudere te weinig. Omdat pensioen nu collectief geregeld is, wordt het teveel dat voor een jongere deelnemer wordt betaald, nu gebruikt voor de pensioenopbouw van de oudere medewerker. Dat gebeurt nu zo binnen bijna alle pensioenregelingen. Dus zolang je altijd werkzaam bent, wordt er aan het begin van je loopbaan weliswaar teveel betaald, maar profiteer je later in je loopbaan weer van de premie van je op dat moment jongere collega’s. Onder de nieuwe pensioenregels wordt dit niet meer zo gedaan en wordt voor elke deelnemer dezelfde premie in zijn of haar pensioenvermogen gestort. Dat betekent dat medewerkers die ongeveer 45 jaar zijn, nog niet hebben kunnen profiteren van het oude stelsel en in het nieuwe stelsel geen hogere premie gestort krijgen dan hun jongere collega’s. Om die reden wordt er gekeken naar compensatie voor de groep die nadeel ondervindt van de overgang op een gelijke premie voor alle pensioenopbouwers.

Hiermee wordt bedoeld de medewerkers die rond de 45 jaar oud zijn. Feitelijk ondervindt een veel bredere groep nadeel (vooral de 40- tot 60-jarigen), maar de grootste impact is er voor deelnemers rond de 45 jaar.

In het huidige pensioenstelsel betalen jongere pensioenopbouwers mee aan de pensioenopbouw van hun oudere collega’s. In de nieuwe pensioenregeling is voor iedere pensioenopbouwer eenzelfde premie beschikbaar. Pensioenopbouwers van middelbare leeftijd zijn te jong zijn om maximaal geprofiteerd te hebben van het deels meebetalen door de jongeren aan hun pensioenopbouw in het huidige stelsel en te oud om nog te kunnen profiteren van de voor iedereen gelijke premie in het nieuwe stelsel.

Daardoor kan de pensioensituatie van deelnemers die nu van middelbare leeftijd zijn én nog pensioen opbouwen bij het Fonds, erop achteruitgaan op het moment van overgang naar de nieuwe pensioenregeling. Bezien moet worden of er voor deze groep sprake is van een nadeel, en of er voor dit nadeel gecompenseerd moet worden. De sociale partners (werkgevers en vakbonden) zijn daartoe als eerste aan zet.

Dat is op dit moment nog niet bekend. Daarover moeten afspraken gemaakt worden tussen sociale partners (werkgever en vakorganisaties). Zij kunnen het Fonds vragen om aan de kosten van deze compensatie mee te betalen.

Er is een grote kans dat de Wet toekomst pensioen nadelig uitpakt voor met name pensioenopbouwers van middelbare leeftijd. Dit is onderkend bij behandeling van de nieuwe wet en er is gezegd dat hiervoor een adequate compensatieregeling moet komen. Onbekend is echter wie deze compensatie moet financieren. Voor het betalen van de compensatie wordt uitdrukkelijk ook naar de pensioenfondsen gekeken. Het wordt wettelijk mogelijk gemaakt, dat pensioenfondsen de kosten van de compensatie of een deel daarvan voor hun rekening nemen. In dat geval vindt de compensatie dus (deels) uit het vermogen van het pensioenfonds plaats. Of dat ook bij Philips Pensioenfonds aan de orde zal zijn, moet worden afgewacht. Indien het aan de orde zou zijn, dient geborgd te worden dat dit op evenwichtige wijze plaatsvindt. Dat kan pas worden beoordeeld, nadat het gehele plaatje van de inhoud van de nieuwe regeling en de financiering daarvan is ingevuld. Het is de taak van het Algemeen Bestuur van het Fonds om in dit verband alle belangen op een evenwichtige manier te wegen. Ook als er een adequate compensatie is voor pensioenopbouwers die nadeel ondervinden van de invoering van het nieuwe pensioenstelsel, is het overigens niet zeker dat niemand erop achteruit zal gaan in het nieuwe pensioenstelsel. De compensatie zal waarschijnlijk gebaseerd worden op een neutraal economisch scenario. Als het vervolgens economisch tegenzit, zal de compensatie achteraf mogelijk onvoldoende blijken te zijn geweest om nadeel te voorkomen.

Er is trouwens alleen sprake van een positieve compensatie. Degenen die geen compensatie nodig hebben, wordt niets afgenomen.

Ja, er is naar verwachting bij de meeste pensioenregelingen nog steeds sprake van solidariteit tussen jongere en oudere deelnemers, maar minder dan in het huidige stelsel. Het zogenoemde langlevenrisico (zie vraag 22) en de overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s blijven gezamenlijk gedragen worden. Daarbij geldt wel dat het langlevenrisico bij een flexibele premieregeling waarschijnlijk niet door alle deelnemers samen gedragen kan worden maar tussen enerzijds de pensioenontvangers onderling en anderzijds de pensioenopbouwers en premievrije polishouders onderling. Gelet op de omvang van ons Fonds is dat geen onoverkomelijk bezwaar.

Er is voortaan echter geen sprake meer van leeftijdssolidariteit wat betreft de pensioenopbouw. Iedere deelnemer met hetzelfde salaris krijgt voortaan dezelfde premie in zijn pensioenpot gestort. Een jongere kan met die premie meer pensioen opbouwen dan een oudere collega. In het huidige pensioenstelsel bouwt zowel jong als oud hetzelfde pensioen op. In feite betaalt een jongere mee aan de pensioenopbouw van zijn of haar oudere collega. Dat is in het nieuwe pensioenstelsel niet meer het geval.

In het nieuwe pensioenstelsel komt het beleggingsrendement rechtstreeks ten goede aan de deelnemer via zijn of haar persoonlijke pensioenpot. Het pensioen wordt dus persoonlijker. Persoonlijker betekent dat er dus ook op dit punt minder solidariteit is. En omdat er minder solidariteit is, gaan de pensioenen ook directer meebewegen met de economie. Of u dit wel of niet ziet als een positieve ontwikkeling, hangt ervan af hoeveel waarde u hecht aan zekerheid over uw pensioenuitkering. Overigens bestaat de mogelijkheid om het meebewegen van een ingegaan pensioen met de economie te dempen door het spreiden van financiële mee- en tegenvallers over maximaal 10 jaar. In feite kan dit ook gezien worden als een vorm van solidariteit tussen generaties.

Indien door sociale partners wordt gekozen voor de solidaire premieregeling (zie voor informatie over dit type regeling de vraag ‘Wat zijn de hoofdlijnen van het Pensioenakkoord?’), krijgt de solidariteit tussen generaties die in het nieuwe stelsel resteert, ook nog vorm via de zogenoemde solidariteitsreserve. Die reserve kan per pensioenfonds verschillen en mag (op termijn) maximaal 15% van het totale vermogen zijn. Bij hoge rendementen kan een deel daarvan worden toegevoegd aan deze reserve. Als het tegenzit, kan het lage rendement hieruit aangevuld worden. Hoe hoger de reserve, hoe meer solidariteit er in het nieuwe stelsel resteert. En hoe meer solidariteit, des te stabieler de uitkeringen.

Indien niet wordt gekozen voor de solidaire premieregeling, maar voor een flexibele premieregeling, kan ervoor worden gekozen om een risicodelingsreserve te vormen. Deze reserve biedt minder mogelijkheden voor solidariteit tussen generaties dan de solidariteitsreserve binnen een solidaire premieregeling. Zo mag de risicodelingsreserve niet ingezet worden om tegenvallende beleggingsresultaten direct te compenseren. 

Mijn pensioen

Invaren

Vragen en antwoorden

Voor de op het moment van overgang naar het nieuwe stelsel reeds opgebouwde pensioenen van pensioenopbouwers, pensioenontvangers en premievrije polishouders geldt het volgende. Hoofdregel is dat ook de opgebouwde pensioenen onder de nieuwe regels vallen, als sociale partners daarom verzoeken. In pensioenjargon spreken we dan van ‘invaren’. Van de hoofdregel kan worden afgeweken, als dat voor bepaalde deelnemersgroepen tot een onevenredig nadeel zou leiden. Of er bij Philips Pensioenfonds sprake gaat zijn van invaren van de opgebouwde pensioenen, is nu nog niet duidelijk. Daarover vindt op een later moment besluitvorming plaats. Op dit moment kan dat nog niet omdat niet duidelijk is hoe werkgevers en vakbonden de nieuwe pensioenregeling gaan invullen. Als er ook bij Philips Pensioenfonds sprake zou zijn van invaren, dan worden alle opgebouwde pensioenen, dus ook de al ingegane pensioenen, omgezet in een persoonlijk pensioenkapitaal. Daaruit wordt jaarlijks een pensioenbedrag uitgekeerd.

Een besluit van het pensioenfondsbestuur tot invaren is overigens bindend voor alle deelnemers van het fonds. Er is geen individueel bezwaarrecht. Wel moet het Verantwoordingsorgaan een advies over invaren geven.

Over de manier waarop de pensioenen worden ondergebracht in de persoonlijke pensioenvermogens van deelnemers, is op dit moment nog niets besloten. Er zijn verschillende methodes om dat te doen. Op het moment dat uw pensioen wordt ingevaren, wordt u daar op persoonlijk niveau over geïnformeerd. In de Wet toekomst pensioenen is verankerd dat u kunt zien hoe uw huidige pensioen is omgezet naar uw persoonlijk pensioenvermogen.

Hoe de overgang naar het nieuwe stelsel uitpakt voor de diverse deelnemersgroepen, kan pas worden bepaald als duidelijk is, hoe de regeling er bij Philips Pensioenfonds precies uit gaat zien en hoe de regels over het invaren er uit gaan zien. Daarbij is van belang wat de financiële positie is van het Fonds op het moment van de overgang, maar (zonder volledig te willen zijn) bijvoorbeeld ook:

  • Voor welke van de twee types regelingen wordt gekozen.
  • Afhankelijk van de keuze van de regeling: hoe groot de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve is en hoe die wordt gevuld (wordt een deel van de huidige buffer daarvoor gebruikt?).
  • Als compensatie met betrekking tot pensioenopbouwers van middelbare leeftijd aan de orde is: hoeveel en hoe die wordt gefinancierd.

Pas nadat het gehele plaatje van de inhoud van de regeling en de financiering daarvan is ingevuld, kan worden uitgerekend wat de regeling naar verwachting betekent voor de individuele (groepen) deelnemers en kan worden beoordeeld of het geheel met of zonder invaren evenwichtig is.

Nee, er komen wettelijke rekenregels voor de verdeling van het pensioenvermogen bij invaren. Eén van de voorwaarden is dat deelnemers minimaal de waarde van de opgebouwde pensioenen in hun pensioenpot gestort krijgen, mits de dekkingsgraad van het Fonds voldoende is (meer dan 100%). Voor wat betreft de buffer zal apart bekeken moeten worden hoe die evenwichtig kan worden verdeeld.

Hoofdregel is dat ook de opgebouwde pensioenen onder de regels van het nieuwe systeem vallen, als sociale partners daarom verzoeken. In pensioenjargon spreken we dan van ‘invaren’.

Van de hoofdregel kan worden afgeweken, als dat voor bepaalde deelnemersgroepen tot een onevenredig nadeel zou leiden. Of er bij Philips Pensioenfonds sprake gaat zijn van invaren van de opgebouwde pensioenen, is nu nog niet duidelijk. Daarover vindt op een later moment besluitvorming plaats. Het besluit geldt in principe voor de in het huidige systeem opgebouwde pensioenen van alle deelnemers en het is niet mogelijk om zelf te kiezen om met het opgebouwde pensioen naar de nieuwe pensioenregels te gaan of om in het huidige systeem te blijven.

Pensioenontvangers krijgen eenmalig de mogelijkheid om het pensioen na invaren in een flexibele premieregeling over te zetten naar een vaste uitkering bij een externe verzekeraar als het Fonds alleen een variabele (dus geen vaste) uitkering aanbiedt. Bij een solidaire premieregeling is die keuzemogelijkheid er niet, er is per definitie sprake van een variabele uitkering.

Het nieuwe pensioenstelsel moet uiteraard voldoen aan wet- en regelgeving. Onder de regelgeving valt ook Europese regelgeving. In dit verband is het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) van belang. Hierin is bepaald dat iedereen recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Hiertoe behoren in ieder geval de reeds opgebouwde pensioenen van werknemers en gepensioneerden. Het staat lidstaten van de EU vrij om eigendom te ontnemen of te reguleren, als het algemeen belang dat vereist. Het EVRM bevat een aantal criteria om te bepalen of er sprake is van een gerechtvaardigde ontneming of regulering van eigendom. Uiteindelijk bepaalt het Europese Hof voor de Rechten van de Mens of aan deze criteria voldaan is. In de hoofdlijnennotitie uitwerking Pensioenakkoord (die is uitgemond in de Wet toekomst pensioenen) wordt ervan uitgegaan dat de kans dat het Europese Hof desgevraagd zal oordelen dat niet aan die criteria wordt voldaan, klein is: ‘Potentiële risico’s op een ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht zullen (…) zeer beperkt zijn.’

Nee, niet per definitie. Hoe de overgang naar het nieuwe stelsel uitpakt voor de diverse deelnemersgroepen, kan pas worden bepaald indien duidelijk is, hoe de regeling er bij Philips Pensioenfonds precies uit gaat zien en hoe de regels over het invaren er uit gaan zien. Invaren is het uitgangspunt dat alle pensioenen die nu zijn opgebouwd, dus ook van diegenen die al met pensioen zijn, onder de nieuwe regels gaan vallen. Daarbij is van belang wat de financiële positie is van het Fonds op het moment van de overgang, maar (zonder volledig te willen zijn) bijvoorbeeld ook:

  • Voor welke van de twee mogelijke types regelingen wordt gekozen.
  • Afhankelijk van de keuze van de regeling: hoe groot de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve is en hoe die wordt gevuld (wordt een deel van de huidige buffer daarvoor gebruikt?).
  • Als compensatie met betrekking tot pensioenopbouwers van middelbare leeftijd aan de orde is: hoeveel en hoe die wordt gefinancierd?
  • Voor welk projectierendement wordt gekozen. Het projectierendement is het rendement waarmee op de pensioendatum een inschatting wordt gemaakt van de toekomstige pensioenuitkeringen. Hoe lager het projectierendement des te lager het maandelijkse pensioen en omgekeerd. Meer informatie over het projectierendement vindt u bij de hierna opgenomen vraag ‘Is de rekenrente in het nieuwe pensioenstelsel helemaal niet meer van belang?’.

Pas nadat het gehele plaatje van de inhoud van de regeling en de financiering daarvan is ingevuld, kan worden uitgerekend wat de regeling naar verwachting betekent voor de individuele (groepen) deelnemers.

Nee. Het beschikbare vermogen op het moment van invaren is beschikbaar. De ondernemingen zijn niet verplicht tot additionele stortingen.

Mijn pensioen

Nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheids-pensioen

Vragen en antwoorden

Voortaan is de hoogte van het nabestaandenpensioen bij overlijden tijdens het dienstverband niet afhankelijk van het aantal dienstjaren. Het nabestaandenpensioen is straks een vast percentage van uw salaris of pensioengrondslag (salaris min franchise). De hoogte van dit percentage en of dit wordt toegepast op het salaris of de pensioengrondslag , moet nog bepaald worden door sociale partners. Bovendien bouwt u voortaan geen nabestaandenpensioen meer op (nu wel), het is namelijk een ‘risicoverzekering’. Daarom stopt de dekking van het nabestaandenpensioen in beginsel als u uit dienst treedt. De wetgever heeft er echter voor gekozen om de dekking verplicht voort te zetten gedurende de eerste 3 maanden na uitdiensttreding of tot het latere einde van de WW-periode. Een deelnemer heeft de mogelijkheid om de dekking daarna (tijdelijk) voor eigen rekening voort te zetten.

Op het moment dat u met pensioen gaat, kiest u zelf of u uit uw eigen pensioenvermogen ook een nabestaandenpensioen wilt inkopen. 
Als u ervoor kiest om geen nabestaandenpensioen in te kopen, dan moet uw partner daarvoor tekenen. Overlijdt u eerder dan uw partner, dan zal uw achterblijvende partner geen nabestaandenpensioen van ons Fonds ontvangen.

Na uitdiensttreding blijft u nog 3 maanden verzekerd voor het nabestaandenpensioen bij uw oude werkgever. Als u vervolgens werkloos blijft en recht heeft op een WW-uitkering, dan wordt de verzekering langer voortgezet. Als uw WW-uitkering stopt of als u om andere redenen geen nieuwe werkgever heeft, bijvoorbeeld als u ZZP’er wordt, dan heeft u de mogelijkheid om op vrijwillige basis verzekerd te blijven voor het nabestaandenpensioen. U betaalt de premie daarvoor dan vanuit uw persoonlijk pensioenvermogen. De eerste 3 maanden, of zolang u een WW-uitkering ontvangt, hoeft u geen premie te betalen. Overigens geldt de voortgezette gratis dekking van het nabestaandenpensioen ook zolang u een ZW-uitkering ontvangt.

Als het nabestaandenpensioen na uitdiensttreding wordt voortgezet, wordt uitgegaan van het salarisniveau dat u voorafgaand aan uitdiensttreding had. De dekking stopt in principe na 3 maanden, tenzij u werkloos blijft. U heeft de mogelijkheid om na het einde van de WW-uitkering (tijdelijk) op vrijwillige basis en voor eigen rekening verzekerd te blijven voor het nabestaandenpensioen.

Op dat moment stopt de risicoverzekering voor het nabestaandenpensioen. U kiest vervolgens zelf of u uit uw eigen pensioenvermogen ook een nabestaandenpensioen wilt inkopen. Als u ervoor kiest om geen nabestaandenpensioen in te kopen, dan moet uw partner daarvoor tekenen. Overlijdt u eerder dan uw partner, dan zal uw achterblijvende partner geen nabestaandenpensioen van ons Fonds ontvangen.

Tijdens dienstverband bent u automatisch verzekerd voor nabestaandenpensioen, u kunt daar niet van afzien. Dat is anders na pensionering: op het moment dat u met pensioen gaat, kiest u zelf of u uit uw eigen pensioenvermogen ook een nabestaandenpensioen wilt inkopen. Als u afziet van het nabestaandenpensioen, moet uw partner daarmee instemmen. U ontvangt dan een hoger ouderdomspensioen. Maar overlijdt u eerder dan uw partner, dan zal uw achterblijvende partner geen nabestaandenpensioen van ons Fonds ontvangen.

De precieze invulling is nog niet bekend, daar gaan sociale partners over (net als de hoogte van de premie en het nabestaandenpensioen). We kunnen wel algemeen aangeven dat het arbeidsongeschiktheidspensioen net als in huidige situatie mogelijk blijft onder de nieuwe pensioenregels. Dat geldt ook voor de premievrije voortzetting van de opbouw van pensioenkapitaal tijdens arbeidsongeschiktheid.